Vorige week ging ik met mijn collectebus langs heel wat huizen in Amsterdam Oud-West. Uit de reacties blijkt dat we in Nederland heel sterk staan in de strijd tegen kanker. Als we tenminste eerlijk zijn over wat we doen. Zeker de helft van de mensen die niets in de collectebus deed, beweerde al donateur te zijn van KWF Kankerbestrijding of liever online geld over te maken. Ik hoop maar dat het niet klopt wat ik tijdens mijn studie culturele antropologie heb geleerd, namelijk dat er een groot verschil is tussen wat mensen zéggen dat ze doen en wat mensen écht doen (Malinowski: there are differences between norms and action, between what people say they do and what they actually do).
Veel bewoners waren niet thuis toen ik bij ze aanbelde. Anderen gáven niet thuis. Ze hadden me al bij de buren horen aanbellen en keken gewoon de andere kant op toen ik langs het raam liep waarachter volop licht brandde. Sommigen lieten hun kind opendoen en gaven dat kind de opdracht om mij ‘nee’ te antwoorden. Omgekeerd kwam echter ook voor, bijvoorbeeld toen een jonge meid opendeed en geld ging halen bij haar ouders. Nadat ik vijf minuten had staan wachten, kwam de vader vertellen dat hij niets wilde geven en dat zijn dochter me dit niet durfde te vertellen.
Als de mensen toch hun deur openden, gooiden velen hem meteen dicht als ze mijn bus zagen of het woord ‘collecteren’ hoorden. Zonder een woord te zeggen, met een geërgerde blik en een gebaar alsof ze een zwerfkat wegjoegen. Alsof ik voor mijn lol ze kwam lastig vallen met de vraag iets te geven aan de kankerbestrijding. Hoe konden ze ook weten dat zo’n jonge meid haar portie kanker al heeft gehad, dat ik dit als vrijwilliger doe voor hún bestwil, voor als zij of hun dierbaren op een dag oog in oog staan met die rotziekte.
Een deel van de bewoners in mijn buurt liet me wel tien seconden uitpraten. Zoals ik hierboven schreef, vertelden de meesten dat ze al donateur zijn of via internet geld zullen overmaken. Daarnaast werden de volgende redenen genoemd om niets te geven:
“Ik geef niet aan de deur.”
“Wij geven al aan andere dingen.” (Dus kanker is niet belangrijk?)
“Ik heb vandaag al aan Greenpeace gegeven.” (idem)
“Ik heb een feestje.” (Ook als u een feestje heeft, is uw gift welkom. Dan gaan we toch even al uw gasten langs?)
“Nee, dankjewel.” (Wacht even, ik kom ú iets kom vragen om tegen ú bedankt over te zeggen…)
“Nee, daar doe ik niet aan.” (Helaas meneer, dat beslist u niet zelf, de kans is groot dat uw lichaam op een dag wel aan kanker doet.)
“Ik heb vorige week al gedoneerd.” (Wat toevallig…)
“Ik ben niet geïnteresseerd.” (Nee, niemand wil geïnteresseerd zijn in kanker..)
“Nu niet, ik ben aan het eten.” (Kankerpatiënten zouden ook graag normaal willen eten)
“Ik heb geen tijd.” (U heeft wel tijd om de deur open te doen, maar niet om een muntje uit uw portomonnee te pakken?)
“Mijn bedrijf geeft al.” (…)
“Ik ben de oppas.” (O en dan kunt u niets schenken aan kankerbestrijding?)
“Laat de wethouders en de deelraad hun wachtgeld doneren.” (Goed idee, maar ik kom niet om uw mening over politiek te vragen.)
“Ik heb geen geld.” (Dit was in een kast van een huis met een spetterende sportwagen voor de deur.)
“Mijn man is niet thuis.”
Gelukkig waren er ook mensen die wel iets gaven. Sommigen verontschuldigden zich dat ze niet zoveel muntjes hadden. Maar iéts is altijd beter dan niets. We zouden blij kunnen zijn als alle inwoners van Nederland een euro-tje zouden geven. Een enkele keer vroeg men mij om een identiteitsbewijs van de KWF, prima! Oudere vrouwen gingen eerst op hun balkon staan, om te zien wie er aan hun deur stond, heel begrijpelijk. Zelfs voorbijgangers gaven geld.
Eén voorbijganger zal ik niet vergeten. Hij liep langs terwijl ik de zoveelste deur in mijn gezicht gesmeten kreeg en kwam speciaal teruggelopen om twintig euro in mijn collectebus te stoppen, dat is nou een goede daad! Bedankt meneer!